Anorexia nervosa en angst zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Angst voor eten, angst voor aankomen, angst voor gevoelens en angst voor controleverlies.
Op dag 3 van mijn intensieve behandeling zou ik weer een boterham gaan eten. Dat had ik afgesproken tenminste. Iedereen moest dat opnieuw leren: boterhammen eten. Op de een of andere manier at niemand bij de start van de behandeling nog boterhammen, want boterhammen waren eng. Te veel calorieën en koolhydraten. Om het ons niet te moeilijk te maken, mochten we beginnen met crackers en het eten daarna langzaam opbouwen. Maar, uiteindelijk konden we niet om de boterhammen heen.
Ik zag er enorm tegenop, was bijna misselijk van angst. Ik was zo bang dat ik van die ene boterham aan zou komen. Dat was natuurlijk ook een van de doelen van de behandeling: aankomen. Maar ik wilde nog steeds het liefste afvallen, dan pas zou ik slagen en me beter gaan voelen. En als dat dan echt niet mocht, dan maar hetzelfde gewicht behouden, daar kon ik misschien ook wel mee leven.
Maar, de boterham dus. We zaten aan het ontbijt. Iedereen nam braaf de hoeveelheid boterhammen die op zijn of haar eetlijst stond. Nu ik nog. Ik dacht dat iedereen naar me zou kijken, dat iedereen zou zien dat ik zou falen in mijn eetstoornis als ik zou toegeven aan die boterham. Maar het moest. Met trillende handen pakte ik er 1 uit het broodmandje en legde hem op mijn bord. De volgende stap: er moest boter op. En ook dat was iets wat al lang geleden uit mijn dieet was verdwenen. En als iets er eenmaal uit verdween, lukte het me niet om het weer toe te voegen. De drempel was te hoog en de angst te groot.
Met m’n mes pakte ik wat boter en smeerde het op mijn brood. ‘Dat mag wel wat ruimer’ zei de sociotherapeut die naast me zat. Shit, er moest nog meer bij. Ik vond dit al zo veel. Nadat ik er wat boter bij had gedaan, kwam de volgende stap: beleg kiezen. Ik keek wat de anderen deden. Vooral appelstroop, jam en sandwichspread waren populair. Dat leek me wel een veilige keus ook, dus ik koos voor jam. Ik wist al een tijd niet meer echt wat ik lekker vond. Ik koos echt op basis van calorieën. Nu weer. Ik probeerde de jam niet te krap te smeren, ik zag de sociotherapeut al meekijken.
En nu lag hij daar, de boterham. Ik pakte m’n mes en vork en sneed er voorzichtig een stukje af. Niet nadenken, hup, zo m’n mond in. Ik trilde en voelde tranen opwellen. Ik probeerde te kauwen, maar het leek wel of m’n kaken niet wilden. Dan maar meteen dooslikken. Ik voelde me naar en dik. En de rest van de boterham moest ook nog.