De separeer

Een verpleegkundige ging me voor naar de buitendeur van de separeer. Ik moest m’n schoenen uitdoen. Op m’n sokken liep ik de eerste deur door. In het halletje, het voorportaal van de separeer, bleven we even staan. Aan m’n linkerhand de deur naar de doucheruimte. Daar was ook de WC. Recht voor me een deur met een raampje erin. De verpleegkundige deed de deur naar de separeerruimte open en liet me naar binnen. Ik zag een kale ruimte met een bed. Het bed was een soort houten bak met daarin een matras. Aan weerszijden van het matras zaten stevige leren lussen vast aan de randen van de bedbak. Drie lussen aan elke kant. Schuin tegenover de bedbak was een raam. Met dubbel glas. Tussen de twee glaslagen hingen lamellen, maar nergens een touwtje of een handvat om de lamellen te bedienen. De verpleegkundige liep naar de deur. ‘Hier zit een bel. Als er iets is, kun je op de bel drukken. Er komt straks weer iemand kijken.’ Hij liep door de deur met het raampje en deed hem dicht. Ik hoorde de sleutel omdraaien in het slot. En toen was ik alleen.